Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand toe te kennen voor de legeskosten van naturalisatie. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die in zijn specifieke geval naturalisatie noodzakelijk maken.

Uitspraak



13/3693 WWB

Datum uitspraak: 10 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van

27 juni 2013, 13/227 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 januari 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant is afkomstig uit voormalig Joegoslavië en aan hem is een verblijfsvergunning verleend op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (Ranov). Appellant ontvangt bijstand, ten tijde hier van belang ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Op 29 augustus 2012 heeft appellant bijzondere bijstand gevraagd voor de legeskosten van naturalisatie. Hij heeft daarbij gesteld geen nationaliteit te bezitten en staatloos te zijn.

1.3.

Deze aanvraag heeft het college bij besluit van 12 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2013 (bestreden besluit), afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten niet als noodzakelijk worden aangemerkt. Appellant heeft als legale vreemdeling hetzelfde recht op inkomensvoorzieningen als een Nederlander. Voor legitimatie is geen paspoort vereist. Het is voor appellant weliswaar moeilijker om zijn familie in Servië te bezoeken, maar niet onmogelijk. De wenselijkheid van het Nederlanderschap en de belemmeringen die appellant ervaart bij het reizen maken niet dat de kosten noodzakelijk zijn. De afwijzing is niet strijdig met het Verdrag inzake het voorkomen van staatloosheid met betrekking tot statenopvolging (Verdrag).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de noodzaak van de kosten is gelegen in het voorkomen, althans tot een einde brengen van zijn staatloosheid. Uit het Verdrag en het Europees Verdrag inzake nationaliteit blijkt volgens appellant dat de Staat der Nederlanden zich heeft gecommitteerd aan het uitgangspunt dat ieder recht heeft op een nationaliteit en dat staatloosheid moet worden vermeden. Daarbij weegt het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op familie- en gezinsleven, waaronder ook het recht op privéleven moet worden begrepen, zwaar. Gezien het uit deze verdragen voortvloeiende recht op een identiteit moeten de kosten die verband houden met het kunnen verkrijgen van een nationaliteit noodzakelijk worden geacht.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij

artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

4.2.

Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn. Appellant heeft in hoger beroep geen omstandigheden aangevoerd die in zijn specifieke geval naturalisatie noodzakelijk maken. Met de verwijzing naar het Verdrag en het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarin algemene beginselen tot uitdrukking zijn gebracht, heeft appellant, ook wanneer wordt uitgegaan van de door hem gestelde staatloosheid, geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de noodzaak van naturalisatie in het individuele geval van appellant kan worden afgeleid. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9435, blijkt voorts dat aan artikel 8 van het EVRM noch aan enige andere bepaling van dit verdrag het recht kan worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

4.3.

Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en P.W. van Straalen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.

(getekend) Y.J. Klik

(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature